Zwaan

Zwaan

Zijn verenkleed is wit (zowel bij het mannetje als bij het vrouwtje) dat van de jongen is eerst grijsbruin, dan lichtbruin en uiteindelijk wit. De snavel is oranjerood en heeft een zwart uiteinde. Boven de snavelaanzet ligt de zwarte knobbel waaraan deze zwaan zijn naam dankt. Poten grijs tot zwart.

Knobbelzwanen houden van stilstaand of langzaam stromend water met veel waterplanten: moerassen, plassen en open water nabij weilanden.

Noord- en Midden Europa.

Lengte: 45 - 160 cm; spanwijdte: 208 - 238 cm; tot 12 kg zwaar; kan tot 50 jaar oud worden, maar wordt meestal niet ouder dan 10 jaar.

Het vrouwtje legt in april 5-8 eieren die een grijsachtig-groene kleur en een kalkachtig omhulsel hebben en worden gedurende 34 à 38 dagen vooral door het wijfje bebroed.

Brengen hun tijd het meest door op het water, zoekend nar eten. Af en toe gaan ze ook het land op om grassen, kruiden en zaden te eten.

Bestaat overwegend uit waterplanten en gras, maar ze eten af en toe ook waterdieren zoals weekdieren, insecten en visjes.

 

zwaan met jongen

Stam: Aves (vogels)
Orde: Anseriformes (eendachtigen)
Familie: Anatidae (ganzen, eenden, zwanen)
Geslacht en soort: Cygnus olor (knobbelzwaan)

Knobbelzwanen zijn de bekende zwanen die vaak in vijvers en op plassen te zien zijn. Oorspronkelijk kwamen deze grote watervogels uitsluitend in Oost-Europa voor. Maar van wege hun sierlijke uiterlijk (en hun vlees) zijn deze grote vogels in veel landen ingevoerd. Een deel is nog steeds vrij tam, andere zijn verwilderd en leven nu als vrije vogels in die landen.

Knobbelzwanen behoren tot de zwaarste vogels die nog kunnen vliegen. Om hun soms wel 11 kilo lichaamsgewicht in het luchtruim te verheffen hebben ze een lange aanloop nodig over het water. Ook het landen doen ze bij voorkeur op het water, waarbij ze met hun poten nog even waterskiën om af te remmen.

Houdt van groot en ruim

In de april brengt het mannetje takjes en rietstengels naar het vrouwtje waarmee ze het nest kan bouwen. Soms worden de nesten elk jaar weer gebruikt. Het grote nest wordt van allerlei materiaal, zoals takken, riet en stro, op de grond gebouwd en kan een doorsnede van 4 m en een hoogte van 75 cm bereiken. De 4 à 7 eieren worden gedurende 34 à 38 dagen, in hoofdzaak door het wijfje, bebroed. De kuikens zijn lichtgrijs van boven en witter onderaan. Soms draagt het wijfje ze op de rug mee.

Ze kunnen na 20 weken vliegen. De jonge vogels zijn vaalbruin en vertonen al snel witte plekken in hun verenkleed. De grijze snavel met zwarte basis en punt wordt bij het ouder worden eerst roze, vervolgens oranje. Na 2 à 3 jaar zijn ze geslachtsrijp.
De paartjes blijven elkaar levenslang trouw; als een van beide sterft, wordt een nieuwe partner gekozen. Het nest kan 4 m in doorsnee zijn en 75 cm hoog worden.

In dieper water hangen zwanen bijna loodrecht naar beneden en reiken met hun snavel bijna een meter diep om bij het voedsel te kunnen komen..Zwanen kunnen hun kop ruim 10 seconden onder water houden en daarbij door blijven eten. Knobbelzwanen eten in het water, waarbij ze dankzij hun lange halzen met hun snavel de waterplanten kunnen afgrazen die voor andere watervogels onbereikbaar zijn.

Ze eten ook wel gras. Een volwassen zwaan kan dagelijks tot 4 kilo voedsel eten.
In de winter verzamelen ze zich soms in grote groepen op onze weilanden.

In de vlucht strekt de knobbelzwaan de hals en maken zijn vleugels een zingend geluid.

Niet zo vriendelijk als hij eruit ziet

Zo vreedzaam en sierlijk is zijn uiterlijk, zo agressief en tiranniek is zijn gedrag. Tijdens het broedseizoen vormt het mannetje in het water een groot territorium, waaruit hij elk dier verjaagt. Zijn dreiggedrag bestaat uit het sterk buigen van de hals en het over de rug bollen van de vleugels terwijl hij komt aangezwommen naar de indringer of rivaal. Het is een vrij zwijgzaam dier, dat bij agressie sist en soms een zwakke trompetroep laat horen.

Zoals alle eendachtigen verliezen zwanen in de rui plotseling hun slagpennen, zodat ze niet meer kunnen vliegen. Om toch altijd hun jongen te kunnen verdedigen als het nodig is, raakt het vrouwtje in de rui zolang de jongen nog klein zijn en begint de rui bij het mannetje pas als bij het vrouwtje de belangrijkste veren weer aangegroeid zijn.