Huismus

huismus

Stevige, gedrongen zangvogel. Onderzijde grijs, bovenzijde bruin met donkere en lichte tekening.
Mannetje: contrastrijk, met grijze kruin, zwarte bef en bruine band van oog tot achterhoofd.
Vrouwtje: grijsbruin, op bovenzijde donker getekend.

 Dorpen en steden. Broedt in holen, meestal onder dakpannen. Kan echter ook kunstig, groot, overdekt en van zij-ingang voorzien nest vrij in boom of struik bouwen.

Hele wereld.

14-16 cm; 28-30 gram.

April-augustus, 2-3 broedsels.

 4-5 eieren per broedsel. Rommelig, overdekt nest van halmen, stengels, papier, lompen. Nestelt in muurnissen en spleten, op dakbalken, onder dakpannen en in andere holtes, soms echter ook in bomen.

Leeft het hele jaar in vaak luidruchtige groepen; op de grond hippend; standvogel; sterk aan mensen gebonden.

Vaak gaan ze in hun eerste levensjaar al dood (75 tot 80%), meestal door gebrek aan ervaring.

Zaden, groene plantendelen, knoppen, huishoudelijk afval, in zomer en voorjaar ook insecten.

huismussen
huismus

Klasse: Aves (vogels)
Orde: Passeriformes (zangvogels)
Familie: Ploceidae (wevervogels)
Geslacht en soort: Passer domesticus (huismus)

Echte wereldburgers

De huismus of gewoon ‘mus’ is zeker de bekendste vogel van ons land. In vrijwel elke woonplaats leven en tjilpen mussen. Sinds mensenheugenis komen ze voor in de omgeving van mensen.
Huismussen komen in de hele wereld voor. Ze zijn door kolonisten ingevoerd in Amerika, Australië, Nieuw-Zeeland, Zuid-Afrika, Hawaï, Cuba, Jamaica, de Bermuda- en de Falklandeilanden.
De verspreiding van de huismus begon vermoedelijk zo’ 9.000 jaar voor Christus.
In Nederland kwam de huismus al rond 4.000 jaar voor Christus voor in Zuid-Limburg.
Op IJsland broeden sinds enkele jaren zeven paartjes en in Siberië en IJsland zijn nog niet zo lang geleden nieuwe kolonies ontdekt.

Het zijn echte standvogels; ze blijven altijd in de buurt van hun broedgebied.
In Nederland kom je huismussen vooral tegen op de volgende plekken: bij volkstuinen, rondom maneges, in de nabijheid van kippen- en siervogelhouders, in dierentuinen (waar ze tussen gaas en spijlen van de verblijven doorvliegen) en op terrassen waar ze koek- en gebakskruimels kunnen vinden. Woningbouwvereniging Ter Gouw in Gouda heeft in een wijk speciale huismusnestkasten opgehangen, daar komen veel mussen op af.

Nest voor zomer en winter

Huismussen broeden in losse kolonies. De grootte van een kolonie varieert van zo’n zeven tot enkele honderden nesten.
Vroeger broedden huismussen vooral in bomen, dit gebeurt nu ook nog af en toe.
Mannetje en vrouwtje bouwen samen aan het nest dat bestaat uit droge grassprietjes, aangevuld met strootjes, takjes, stengels en wortels van planten. Van binnen wordt het bekleed met plukjes schapenwol, paardenhaar, mos, maar ook met vruchtpluis van paardenbloemen en zelfs stukjes stof, wol, katoen en (tissue)papier. Het nestmateriaal wordt soms gestolen door gierzwaluwen.
In de winter wordt het nest als slaapplaats gebruikt.
Huismussen kunnen flink vechten om een nest. Soms verjagen ze ook andere vogels zoals koolmezen uit nestkasten of kraken ze het nest van bijvoorbeeld de huiszwaluw.

Ze leggen gemiddeld vier tot vijf eieren per broedsel. De eitjes zijn wit of lichtgroen gekleurd met bruine spikkels. Na ongeveer 12 dagen komen de eieren uit. De jongen komen naakt en hulpeloos uit het ei en wegen bij de geboorte tussen de 2 en 3 gram. Ze worden met insecten gevoed door zowel hun vader als moeder en gaan al na ongeveer 4 dagen brood, graan en onkruidzaden eten.
Na 16 dagen vliegen ze uit, waarna ze nog minstens 2 weken regelmatig gevoerd worden.

Leven in groepsverband

Mussen leven in groepen. Ze bouwen hun nesten graag dicht naast elkaar. De nesten zien er vaak uit alsof ze gemaakt zijn van geweven materiaal, vandaar ook de naam “wevervogels”.
De meeste gedragingen, zoals eten, verenpoetsen e.d., vindt ook een groepsverband plaats. Ondanks dit groepsverband bestaat er geen pikorde waarbij er een leider is.
Het gehele jaar verblijft de huismus in zijn kolonie, echter in de tijd dat het graan rijp is vormen zich, vaak tot ergernis van de boeren, grote zwermen huismussen. Voor een groot deel bestaan deze uit jonge vogels. Zodra het graan verdwenen is zullen de oude vogels hun eigen kolonie opzoeken en de jonge vogels verspreiden zich in de omgeving.
Van trek bij de huismus is ook nauwelijks sprake. Bij het vogeltrekstation in Heteren (postbus 40) werden veruit de meeste teruggemelde ringen binnen een straal van 5 km van de ringplaats gevonden.

De laatste jaren lijkt het erop dat in de stedelijke gebieden minder mussen gesignaleerd worden. De oorzaken voor de achteruitgang zouden kunnen zijn: minder nestgelegenheid door moderne huizenbouw en minder voedsel door verdichting van bebouwing in de stad en – in de nazomer en winter – door veranderingen in de moderne landbouw. meer onderzoek zal dit nog moeten bevestigen.