Ongewervelde dieren
Menu
Leefgebieden
Menu
De vacht bestaat uit een twee lagen en is volledig waterdicht. De onderste laag bestaat uit zeer fijne, zachte zilverkleurige haren waar geen lucht doorheen kan. Daar overheen liggen dikke lange waterafstotende haren. Om warm te blijven in het water is het belangrijk dat zijn vacht volledig schoon en waterdicht is.
De staart is breed en plat en bedekt met een borstelige vacht. De staart is vooral een opslagplaats voor vet. Tot 50% van z’n lichaamsvet zit in zijn staart. Dit wordt gebruikt als reserve energie voor wanneer voedsel schaars is. Vrouwtjes kunnen hun staart ook gebruiken om bladeren te verzamelen om een nest van te maken. Daarnaast gebruikt ze haar staart opgekruld om haar eieren tegen haar buik te houden tijdens het uitbroeden.
De normale lichaamstemperatuur van een vogelbekdier is 32°C, 5°C lager dan die van een mens. Door deze lage lichaamstemperatuur verliest het dier minder warmte aan het water en kan het de hele nacht in ijskoud water blijven zwemmen zonder onderkoeld te raken. De combinatie van een dikke vacht en een lage lichaamstemperatuur zorg er wel voor dat het dier onder warme omstandigheden op het land snel oververhit is.
De snavel is rubberachtig en flexibel, niet zo hard als die van een eend. Door de stevigheid van de snavel kan het dier naar voedsel zoeken tussen rotsen en kiezelstenen. De snavel is bedekt met huid. Deze huid is nog wel eens beschadigd doordat ze zichzelf hebben gestoten of gesneden aan scherpe objecten onder water.
In kustgebieden van zeeën en in de nabijheid van meren.
Het vogelbekdier leeft nu uitsluitend in Australië. Er leven populaties in Tasmania, Victoria, New South Wales en Queensland. In Zuid Australië is een populatie geïntroduceerd op Kangaroo Island, maar verder wordt de soort daar beschouwd als zeldzaam en waarschijnlijk uitgestorven in het wild. Vogelbekdieren komen voor in zeer veel soorten natuurlijke beken, rivieren en meren, maar ook in door de mens gemaakte meren en vijvers, vooral wanneer deze uitkomen in natuurlijke beken of rivieren. De vogelbekdieren verschillen enigszins van plaats tot plaats. De vogelbekdieren in Tasmania zijn gemiddeld wat groter dan de vogelbekdieren in Queensland. Er zijn echter geen ondersoorten of verschillende rassen erkend door de wetenschappers.
Gewicht: mannetje: 1,2 – 2,6 kg, vrouwtje: 0,7 – 1,6 kg.
Lengte: mannetje: 50 cm, vrouwtje: 43 cm.
Leeftijd: tot 16 jaar, gemiddeld mannetje: 4-5 jaar, vrouwtje: 6-8 jaar.
Het vogelbekdier is een warmbloedig dier dat eieren legt en uitbroedt. Wanneer de inwendige bevruchting onder water plaats heeft gevonden blijven de eieren nog ongeveer een halve maand in de buik van het vrouwtje om zich te ontwikkelen.
Hierna legt het vrouwtje één tot drie eieren eind winter of in de lente. De eieren zijn 1,5 tot 1,8 cm lang en hebben een dunne leerachtige schaal, net als bij slangen en hagedissen. Het vrouwtje houdt de eieren tegen haar buik m.b.v. haar gekrulde staart en broedt ze zo uit in 10 of 11 dagen terwijl ze rust in haar nest. Het mannetje heeft geen rol in het uitbroeden van de eieren of het grootbrengen van de jongen planten.
Wanneer de jongen uit het ei komen worden ze eerst drie maanden gezoogd in het nest en pas dan kunnen ze voor het eerst het water in gaan. Het vrouwtje heeft geen tepels, ze heeft alleen twee melklieren en een opening waaruit de melk langs de haren druppelt. De jongen slurpen de melk van de haren op. Na 3 maanden hebben de jongen een vacht en hebben ze hun ogen open. Wanneer de jongen het water in kunnen zijn ze al bijna net zo groot als hun moeder. Na 5 maanden worden de jongen uit het nest geweerd en moeten ze voor zichzelf gaan zorgen. Na twee jaar zijn de jongen in staat zelf te paren en zich voort te planten.
Vogelbekdieren zijn solitair levende dieren die alleen bij elkaar komen om te paren. Ze zijn vooral ’s nachts actief, dan zoeken ze voedsel onder water en overdag slapen ze in hun holen. Vogelbekdieren lijken geen winterslaap te houden, maar observaties in het wild en in gevangenschap geven aan dat sommige individuele dieren een korte periode hebben waarin ze “gevoelloos” zijn en nergens op reageren. Ze verlagen hun lichaamstemperatuur en blijven inactief voor hooguit zes dagen. Er is bijna niets bekend over het nut van dit gedrag, behalve dat het in de winter optreedt.
Een vogelbekdier moet enorme hoeveelheden voedsel eten om te overleven, ongeveer 15-30% van zijn lichaamsgewicht. Zijn dieet bestaat vooral uit garnalen, wormen, mosselen, slakken, kreeftjes, krabben, larven van insecten en volwassen waterinsecten. Soms worden ook kleine kikkers en vissen gegeten. Het vogelbekdier eet alleen dierlijk voedsel, heel af en toe eet hij per ongeluk wel eens wat vegetatie, maar dit behoort niet tot zijn dieet. Het vogelbekdier jaagt uitsluitend onder water, ze zijn hier speciaal voor aangepast, zie ook FYSIOLOGIE – Onder water. Zijn voedsel vindt het vogelbekdier vooral in de bodem en tussen rotsen en planten. Het voedsel dat hij vindt slaat hij tijdelijk op in zijn wangzakken. Eenmaal weer boven water vermaalt hij het met zijn benige richels in zijn bek. Het vogelbekdier heeft geen tanden, de jongen hebben wel tanden als ze geboren worden, maar als ze het water in gaan vallen deze uit.
Het vogelbekdier is een uniek Australisch dier. Het heeft de kenmerken van drie andere bekende diersoorten: de snavel van een eend, het lijf van een mol en de staart van een bever. Toch is het vogelbekdier een heel ander dier dan één van deze drie dieren. Samen met de miereneter behoort het vogelbekdier tot de monotremen. Monotremen zijn de meest primitieve zoogdieren, ze zogen hun jongen hoewel ze eieren leggen en niet levend baren zoals alle andere zoogdieren. Het woord monotreem komt uit het Grieks en betekent één gat. Ze hebben namelijk maar één uitgang die meerdere functies heeft: paren, eieren leggen en uitwerpselen. Monotremen komen van nature alleen in Australië voor
In New South Wales is een fragment van een onderkaak gevonden waarvan men denkt dat het afkomstig is van een voorouder van het vogelbekdier, de Steropodon galmani die naast de dinosauriërs leefde, zo’n 110 miljoen jaar geleden. In die tijd hadden de dieren nog kiezen, die zijn nu vervangen door benige richels. Het vogelbekdier wordt ook wel een levend fossiel genoemd vanwege het feit dat het dier de laatste 15 miljoen jaar niet meer is geëvolueerd.
In 1799 werd het vogelbekdier voor het eerst beschreven door een Britse wetenschapper, Dr. George Shaw. Zijn eerste reactie was dat het een met zorg uitgewerkte grap was. Hij dacht dat de snavel aan het lichaam was vastgenaaid en probeerde met een schaar de steken los te maken. Hij ontdekte dat dit toch een echt uniek dier was en noemde het dier Platypus anatinus, van de Griekse en Latijnse woorden die betekenen “platvoetig, eendachtig”. Toen bleek dat er al een groep kevers de naam Platypus had, heeft men als officiële naam Ornithorhynchus anatinus genomen, waarbij het eerste woord “vogelachtige snuit” betekent. Langzaam aan kwam toch de verbannen naam Platypus weer terug en nu is dit de algemeen geaccepteerde naam voor het dier.
Volgens een legende van de aboriginals werd het eerste vogelbekdier geboren nadat een jonge vrouwelijke eend had gepaard met een eenzame aandringende waterrat. De nakomelingen hadden hun moeders snavel en voeten met watervliezen en hun vaders vier poten en mooie bruine vacht.
Het vogelbekdier is het enige Australische zoogdier dat giftig is. Volwassen mannetjes hebben op de achterpoten een angel van ongeveer 1,5 cm lang die verbonden is met een gifklier in de dij. De mannetjes gebruiken deze gifpunten vooral in de paartijd tijdens hun gevechten met andere mannetjes om een vrouwtje. Toen er vroeger nog gejaagd werd op vogelbekdieren werd er nog wel eens een jachthond dodelijk getroffen tijdens de laatste verdedigingsactie van het vogelbekdier. Het gif is niet levensgevaarlijk voor mensen. Het is wel zeer pijnlijk om gestoken te worden door een vogelbekdier. Het dier kan zijn punten met grote kracht door de huid van een mens heen stoten en het gif zorgt voor een spectaculaire zwelling en zeer ernstige pijn van het getroffen lichaamsdeel.
Vogelbekdieren kunnen tot 10 minuten onder water blijven. Wanneer ze zich niet meer voortbewegen onder water komen ze als een kurk weer bovendrijven. Om dit te voorkomen en krachten te sparen kruipen ze onder vaste voorwerpen onder water, zoals wortels van bomen. Wanneer ze op zoek zijn naar voedsel blijven ze meestal niet langer dan een minuut onder water om vervolgens weer naar boven te komen en te ademen.
Net als de meeste duikende zoogdieren heeft het vogelbekdier bloed met een hoge concentratie hemoglobine en rode bloedcellen zodat het meer zuurstof kan transporteren in het bloed. Het dier kan zijn zuurstofbehoefte ook verlagen door z’n hartfrequentie omlaag te brengen, van meer dan 200 slagen per minuut naar minder dan 10 slagen per minuut. Onder water verdwijnen de ogen achter huidplooien. Om zich toch te kunnen oriënteren gebruikt hij zijn zesde zintuig, een elektronisch-receptor systeem dat bestaat uit vele zeer gevoelige zintuigcellen en zich bevind in de huid van zijn snavel. Met dit elektronisch-receptor systeem kan het dier de zeer zwakke elektrische signalen opvangen die de spieractiviteit van mogelijke prooien voortbrengt.
In tegenstelling tot bevers en otters gebruikt het vogelbekdier alleen zijn zwemvliezen van zijn voorpoten bij het zwemmen. De achterpoten en de staart worden gebruikt als roer. Wanneer het dier ophoudt met zwemmen vouwt het zijn zwemvliezen dicht zodat ze op het land niet in de weg zitten bij het lopen. De achterpoten hebben flinke klauwen waarmee het dier zijn vacht goed schoon kan houden. De voor- en achterpoten staan beide loodrecht op het lichaam, waardoor ze een krachtig zwem- en graafmiddel vormen. Hierdoor wordt het dier wel gedwongen om als een hagedis over land te schuifelen en is het erg kwetsbaar voor predators.
Vogelbekdieren brengen 17 uur van de dag boven water door in hun ondergrondse hol. Ze zoeken hun voedsel echter uitsluitend in het water en worden zelden meer dan een paar minuten op het land gezien. Er zijn twee soorten holen, de nesten waar de moeders met de jongen wonen en de andere holen, de woon/schuilplaatsen. De nesten hebben vaak een hele lange tunnel (20-30 m) met barrières er in om zo indringers weg te houden.
De andere holen hebben een tunnel van een paar meter lang. De holen zijn altijd net groot genoeg voor de bewoners. Het vogelbekdier graaft zijn holen uit in de oevers van rivieren of meren. De tunnels liggen steeds boven de waterspiegel. Hierbij gaat de ingang vaak schuil achter overhangende vegetatie. Een volwassen vogelbekdier gebruikt normaal meerdere holen, tot wel 12 aan toe, binnen een paar weken. Doordat het dier meerdere holen heeft in zijn woongebied kan het altijd snel ontkomen aan gevaar. De predators van het vogelbekdier zijn roofvogels zoals de havik, adelaar en de uil. Pythons, leguanen en waterratten vallen vaak jongen aan in het nest. Ook geïntroduceerde soorten als vossen, honden en katten zijn predators voor het vogelbekdier geworden. Het afwisselende gebruik van de holen zorgt ook voor een kleinere kans dat het dier besmet raakt met parasieten die ook in de holen leven.
Het is niet exact bekend hoeveel vogelbekdieren er nog zijn. De gemiddelde populatie dichtheid in Victoria langs een kwalitatief goede beek is ongeveer 1 tot 2 dieren per kilometer water. Omdat Vogelbekdieren predators zijn die dichtbij de top van de voedselketen staan en grote hoeveelheden voedsel nodig hebben, is het waarschijnlijk dat de beperkende factor voor hun aantal de aanwezige hoeveelheid voedsel is.
Tot aan het begin van de twintigste eeuw werd er nog gejaagd op het vogelbekdier voor zijn vacht. Nu is de soort in heel Australië een beschermde diersoort. Het vogelbekdier is in Australië officieel geclassificeerd als “komt algemeen voor, maar is kwetsbaar” (Common but Vulnerable). Op dit moment wordt het vogelbekdier niet beschouwd als bedreigde diersoort. Wel is het zo dat de populaties kleiner geworden zijn en in bepaalde gebieden verdwenen zijn, vooral in stedelijke en agrarische gebieden.
De APC: Australian Platypus Conservancy probeert er voor te zorgen dat het behoud van dit unieke zoogdier de aandacht krijgt die het verdient. De APC richt zich op het vermeerderen van de hoeveelheid onderzoek en het ontwikkelen van milieuacties voor lange termijn waardoor de bestaande populaties beschermd kunnen worden en slechte watergebieden hersteld kunnen worden zodat de vogelbekdieren daar terug kunnen keren om zich te vestigen.
De APC koppelt onderzoek van hoge kwaliteit aan educatie en publieke betrokkenheid. De APC wil dat de bevolking zich meer betrokken voelt bij het lot van het vogelbekdier en dat de bevolking hier in positieve zin aan mee wil werken. Ze werkt samen met andere organisaties zoals universiteiten, dierenartsen, natuurbeschermingsorganisaties en management bureaus om dit te bewerkstelligen. APC gelooft dat directe ervaring met het vogelbekdier het beste is om het publiek achter zich te krijgen. Daarom organiseert ze “spottochten’ (het zoeken en kijken naar vogelbekdieren), lezingen, publicaties, specialisten conferences en workshops voor het publiek.
Hoewel het niet makkelijk is, worden er ook vogelbekdieren in gevangenschap gehouden.
Ongewervelde dieren
Leefgebieden
Beesies.nl – 2022