Ongewervelde dieren
Menu
Leefgebieden
Menu
Kreeftachtige, varieert in kleur van zwartgroen tot roodachtig en aan de onderzijde lichter gekleurd. Behalve de schaarpoten zijn er nog vier paar looppoten zonder scharen. De rug wordt bedekt door het carapax, een uit één stuk bestaand pantser, waarvan de randen naar onderen en dan scherp naar binnen gebogen zijn.
Het achterlijf is naar voren gebogen onder de buik. Het heeft bij de mannetjes 5 en bij de vrouwtjes 7 segmenten. Aan de voorkant bevinden zich twee gesteelde samengestelde ogen en twee paar antennen, die geen van beide erg lang zijn. Rondom de mond bevinden zich zes paar samengestelde pootjes, die ieder een eigen rol spelen bij het eten.
Komt voor op rotsige kusten in beschutte modderige vlaktes en in poeltjes in zoutmoerassen, verder in zee tot zo`n 6 m diep.
Noordzee en Waddenzee, maar ook aan de Atlantische kusten van Noord Amerika
Tot 8 cm
Strandkrabbenvrouwtjes kunnen diverse malen per jaar worden bevrucht, maar alleen als zij net zijn verveld (verschaald).Het hele jaar door kan men vrouwtjes met eieren vinden.
Voordat de jongen als krabben herkenbaar zijn doorlopen ze drie stadia. De jonge krabben, ca 2,5 cm breed, kunnen groene, gele, rode of witte vlekken in allerlei patronen hebben.
Ze zijn het actiefst als ze het best beschermd zijn tegen uitdroging en tegen aanvallen van meeuwen, zoals `s nachts en bij hoog water.
3 tot 4 jaar
Leeft van aas, planten, maar ook van levende prooi zoals wormen, visjes, schelpdieren, garnalen.
Klasse: Crustaceae (kreeftachtigen)
Orde: Decapoda (tienpotigen)
Familie: Carcinidae (strandkrabben)
Geslacht en soort: Carcinus maenus (gewone strandkrab)
De strandkrab kan tegen lage zoutgehaltes en komt daarom ook in brakke wateren en riviermondingen veel voor. Hij kan een zoutconcentratie verdragen die maar 1/6 van de concentratie van het zeewater is.`s Zomers hebben strandkrabben de neiging met het getij mee te trekken, hoewel ze soms achterblijven als het laag water wordt. Uit onderzoek is gebleken dat krabben een complex levensritme hebben, afhankelijk van het eb-en-vloed-ritme in combinatie met het dag-en-nacht-ritme. Deze beide ritmen worden geregeld door een soort fysiologische “klok” in het zenuwstelsel.
Als een krab stil zit in een poeltje, kan men een voortdurende waterstroom zien vanuit het voorste deel van de krab, die door de kieuwkamers wordt gestuurd door peddels aan het derde paar monddelen. Het water gaat bij de krab naar binnen door openingen aan de basis van de poten. Er zijn negen paar kieuwen, die vastzitten aan de basis van de poten en enkele van de monddelen. De drie meest naar achteren gelegen monddelen dragen bovendien een soort kamachtige aanhangsels om de kieuwen schoon te houden. Op andere momenten, als de krab in een zuurstofarm poeltje zit, kan hij ook lucht innemen door de openingen aan de voorkant en dan komt er meer naar achteren een stroom belletjes naar buiten.
Strandkrabben worden gegeten door bodemvissen, speciaal zeepaling, en kleinere exemplaren worden bovendien vaak door hun grotere soortgenoten verschalkt. Op het strand worden ze gegeten door meeuwen. In bepaalde tijden zijn ze veel door mensen gegeten. In 1895 werden veel krabben door de arme mensen rond de Adriatische zee gegeten. Tegelijkertijd werden ze bij de rijken geserveerd als een delicatesse. In het begin van de 19e eeuw werden grote hoeveelheden strandkrabben naar Londen gestuurd als voedsel voor de armen. In Nederland worden strandkrabben nauwelijks door mensen gegeten, maar in ander landen worden ze wel verzameld voor de kookpot.
Strandkrabben hebben soms een parasiet, het krabbenzakje, dat als een kwabbetje onder het buikschild te zien is. Deze dieren zijn verwant aan de zeepokken. De krabben worden onvruchtbaar door het krabbenzakje.
Het vrouwtje draagt de eieren onder haar achterlijf. Men kan het hele jaar door vrouwtjes met eieren vinden, ofschoon er vaak wel een “broedpiek” is die van plaats tot plaats kan variëren. De larven lijken totaal niet op de ouders. Ze hebben een goed ontwikkeld achterlijf, een lange stekel aan de voorkant tussen de ogen en een stekel die omhoog steekt van de rug. Deze larven die tot het plankton horen, heten zoëa-larven.
De zoëa vervelt 6 keer en daarna vindt een metamorfose plaats waarbij al een soort echte krabjes ontstaan. Dit is het megalopa-stadium. De megalopa-larve zwemt met haar derde en vierde paar poten over haar rugschild gevouwen, maar zij kan ook lopen. Uiteindelijk verandert zij in een kleine krab die doorgaat met vervellen tot hij zo`n 7,5 cm groot is, als het tenminste een mannetje is. De vrouwtjes blijven wat kleiner. Als de krab 2 cm groot is vinden nog 10 à 11 vervellingen plaats, die elkaar in de warmere maanden met grote frequentie opvolgen.
Krabben groeien net als andere kreeftachtigen sprongsgewijs. Ze blijven steeds een tijd lang even groot en werpen dan schijnbaar onverwacht hun pantser af en groeien, waarna ze een nieuw pantser krijgen. De vervelling is echter meer dan een korte onderbreking van het normale leven. De veranderingen in het lichaam van de krab vinden tijdens zijn hele leven plaats. Het omhulsel van de krab bestaat zowel uit calciumcarbonaat als uit organisch materiaal. Enkele dagen voor de vervelling wordt een groot deel van de bestanddelen van het pantser door het lichaam van de krab geabsorbeerd en daarna wordt de rest, die nu veel breekbaarder is, afgeworpen.
Tegelijkertijd is er onder het oude pantser een nog zacht nieuw pantser gevormd. Als het moment van de vervelling nadert, neemt de krab wel 70 % van zijn lichaamsgewicht aan water uit de omgeving op. Het lichaam zwelt op en barst uit het oude omhulsel langs speciale lijnen die extra breekbaar geworden zijn. Na de vervelling is het omhulsel de eerste tijd nog zacht, en de krab moet zich verborgen houden tot het verhard is. Dit kan verscheidene uren duren en in deze tijd gaat de krab niet uit het water.
Ongewervelde dieren
Leefgebieden
Beesies.nl – 2022